Wie
Dino Valenti al kent, legt waarschijnlijk direct de link naar Quicksilver
Messenger Service, de band die samen met The Grateful Dead en Jefferson
Airplane een van de vertegenwoordigers van de San Francisco scene in de jaren
60 is. Valenti was betrokken bij de oprichting maar trad pas op de vierde LP
Just for Love tot de groep toe en voerde direct de boventoon. De LP wordt over
het algemeen gezien als overgeproduceerd en valt bij de Quicksilver fans van
het eerste uur in ongenade vanwege het nasale stemgeluid van Valenti en de
zoetsappigheid van zijn nummers. Valenti maakte echter in 1968 ook een solo-LP,
Dino Valente, die in geen enkel opzicht op het Quicksilverwerk lijkt. De LP was
lange tijd bijna onvindbaar en dus onbetaalbaar. Tompkins Square bracht dit
jaar een heruitgave op vinyl op de markt, zodat dit pareltje weer verkrijgbaar
is. Een mooie gelegenheid om Valenti’s muzikale carrière en zijn solo LP onder
de loep te nemen.
Circus
is coming to town
Valenti
werd op 7 oktober 1937 geboren als Chester William ‘Chet’ Powers. Zijn ouders
waren rondreizende circusartiesten en Chet leerde al op jonge leeftijd van zijn
vader ukelele spelen. Als kind doet hij al mee bij de Hootchy Cootch (een
stripshow) van zijn ouders als kaartverkoper. Later heeft hij zijn eigen
handeltje aan de rand van het circusterrein. Echt aangetrokken tot een
circusbestaan voelt hij zich echter niet. De rondreizende artiesten die zich af
en toe bij het ‘carnival’ aansluiten, vindt hij bijzonder interessant. Als zijn
vader overlijdt, besluit de dan 17-jarige Chester het circusleven achter zich
te laten en meldt zich aan bij de US Air Force. De eigenzinnige Powers houdt
het daar echter niet lang vol, vooral het aanpassen aan de autoriteit van
meerderen druist tegen zijn aard in. Binnen een jaar staat hij dan ook alweer op
straat. Als reden wordt gegeven dat ‘Chester Powers is able of
doing everything he sets his mind to, however, he thinks that the whole United States
Air Force should conform to his way of thinking.’ Veel mensen die
later met hem samengewerkt hebben, zal deze beschrijving herkenbaar voorkomen.
New York City here I come
Chet
gaat terug naar zijn moeder en broer en zus, maar zal daar niet lang blijven.
Volgens zijn broer, stelt moeder Powers Chet voor de keuze tussen een
kappersopleiding of een gitaar, waarbij hij voor het laatste kiest. Hij trekt naar
New York, voorziet onderweg via optredens in zijn onderhoud en neemt en route
de naam Dino Valenti aan. Het is dan de tweede helft van de jaren 50. Met zijn
zelfgeschreven nummers trekt hij langs de koffiehuizen, waar hij in de
begintijd het podium deelt met Lenny Bruce, Jack Kerouac, Allen Ginsburg en
Bill Cosby. Hij komt in contact met ene Bobby Zimmerman en maakt al snel naam
als een virtuoos op de 12-snarige gitaar. Hij vormt korte tijd een duo met Fred
Neil en vindt aansluiting bij de Greenwich Village folkscene. Daar leert hij
soortgelijke artiesten als Karen Dalton en Richie Havens kennen en krijgt de
bijnaam ‘underground Dylan’ omdat hij als een van de weinigen geen
platencontract heeft. Na een paar jaar heeft hij het optreden in de
koffiehuizen wel gezien en lift Kerouac-style naar de westkust.
Dino Valenti in New York
Go
West Young Man
In
1963 arriveert hij in Los Angeles waar hij met optredens probeert voet aan de
grond te krijgen. In deze tijd schrijft hij het hippie-anthem Get Together, dat
al snel door het Kingston Trio tot een hit wordt gemaakt en later ook opgenomen
wordt door onder andere We Five, The Dave
Clark Five, H.P. Lovecraft, Jefferson Airplane en Youngbloods. Ook claimt hij
in die tijd, onterecht zoals later zal blijken, het copyright op Hey Joe. De
stad bevalt hem echter maar matig en hij trekt in 1964 verder naar San Francisco,
waar de sfeer beter bij hem past. Hij neemt voor Elektra een single op,
Birdses, maar dat levert hem vooralsnog niet meer op dan bekendheid binnen
kleine kring. Daartoe behoort onder andere David Crosby, die hem aanvankelijk
bij de Byrds probeert te krijgen. Een van de vele geruchten die de ronde doen
is dat zij zich vernoemd hebben naar het nummer van Valenti. Dino heeft echter
zo z’n eigen plannen en gaat niet op het aanbod in. Crosby is danig onder de
indruk van de muzikale kwaliteiten van Valenti en ook op andere vlakken kunnen
de twee het goed met elkaar vinden. Ze liggen beiden goed in de markt bij de
dames en hebben een meer dan gemiddelde interesse in geestverruimende middelen.
Niet
lang na zijn aankomst in San Francisco weet Tom Donahue hem te strikken voor
zijn Autumn Records. Valenti neemt voor het label een LP op die echter nooit
wordt uitgebracht. Als hij daarna John Cippolina en Jim Murray leert kennen,
ontstaat al snel het idee om als groep verder te gaan onder de naam Quicksilver
Messenger Service. Dino loopt over van de plannen, maar voor de groep heeft
kunnen repeteren, wordt hij opgepakt voor drugsbezit en verdwijnt voor
onbepaalde tijd achter de tralies. Cippolina en Murray komen kort daarna David
Freiberg (ook een bekende van Crosby) tegen, die zijn gevangenisstraf er net op
heeft zitten, en samen met Casey Sonoban op drums en Skip Spence op gitaar gaat
Quicksilver Messenger Service verder.
Going
solo
Ook
over de gevangenisstraf van Valenti zijn verschillende verhalen in omloop. Er
wordt beweerd dat hij voorafgaand aan het proces, tijdens een proefverlof, weer
wordt gepakt met wat joints in zijn bezit en vervolgens voor langere tijd wordt
veroordeeld. In deze versie verkoopt hij de rechten op Get Together aan de
manager van The Kingston Trio, om met de opbrengsten een advocaat te kunnen
betalen die hem eerder uit het gevang weet te krijgen. Een andere versie is dat
hij tot 11 maanden wordt veroordeeld en de rechten op Get Together al in Los
Angeles heeft verkocht. In beide versies staat Valenti in 1967 weer als vrij
man op straat en loopt al snel tegen de leden van Quicksilver aan. Hij treedt
af en toe met de band op, maar heeft zijn zinnen op een solocarrière gezet. Wel
levert hij voor het gelijknamige debuutalbum van Quicksilver Messenger Service
een nummer, Dino’s Song. De naam en de verhalen over de muzikale kwaliteiten
van Valenti gonzen inmiddels rond in San Francisco en Epic wil hem graag
contracteren, maar Valenti wil dit alleen op zijn eigen voorwaarden doen. Uiteindelijk
is het Clive Davis die hem voor het label weet te strikken en de eisen van
Valenti inwilligt. Vrij snel daarna beginnen de opnames voor Valenti’s solo LP
onder leiding van Jack Nitzsche. Valenti neemt de nummers solo in de studio op
en Nitzsche voorziet ze achteraf van uitgebreide arrangementen, zoals hij dat
gewend is. Als de opnames klaar zijn en Valenti de eindmix hoort, is het toch
niet wat hij in zijn hoofd had en weigert akkoord te gaan met het uitbrengen.
De plaat moet opnieuw opgenomen worden en vanzelfsprekend met een andere
producer. Een van de geruchten is dat hij Clive Davis, na beluistering van de
Nitzsche-opnames, midden in de nacht opbelt, om hem de huid vol te schelden en
de plaat terug te trekken. Om de opnames in goede banen te leiden, wordt Bob
Johnston aangetrokken, die al de nodige ervaring met notoire lastpakken als Bob
Dylan en Johnny Cash had. Het eindresultaat is de enige LP die Valenti onder
zijn eigen naam maakt.
Valenti in de studio met Bob Johnston
De
tien nummers die gelijkmatig over beide plaatkanten zijn verdeeld zijn voor het
merendeel solonummers van Valenti, die zichzelf op zijn 12-snarige gitaar begeleidt.
De LP ademt de typische sfeer van het eind van de jaren 60. De teksten gaan over
de liefde en sprookjesachtige taferelen met eenhoorns. Valenti verplaatst zich
daarbij regelmatig in zijn vrouwelijke aanbidders en hoe die tegen hem
aankijken. Dat hij niet bepaald een minderwaardigheidscomplex heeft, blijkt wel
uit de tekst in het openingsnummer Something New: ‘You tell me your guy doesn’t
turn you on anymore. Here’s a tower
straight and tall. Something to run to when you fall. You don’t have to cry babe.’ Ook een titel als Children of the Sun past
uitstekend in de tijdgeest en doet bij vlagen denken aan For What it’s Worth
van The Buffalo Springfield als Valenti zingt ‘You better stop, take a look
around’. Het
laatste nummer op kant 1, Me and My Uncle is het enige dat niet door Valenti
zelf is geschreven maar door John Philips van The Mamas and Papas. Het zal
later een vast onderdeel op het live-repertoire van Grateful Dead worden en
staat ook op de gelijknamige dubbel live LP uit 1971. Door de variatie in stijlen
op Dino Valente van jazzy via folk naar pop, gaat de plaat geen moment
vervelen. Ondanks die variatie in stijlen vormen de tien nummers een duidelijke
eenheid, wat waarschijnlijk op het conto van Bob Johnston kan worden
geschreven. Alles klinkt even prachtig. Dino’s stem is sfeervol in de echo
gedrenkt en ook zijn 12-snarige gitaar is van de nodige spacy effecten
voorzien. De plaat sluit geheel in stijl af met het psychedelische Test (een
verwijzing naar de acid tests die toen in San Francisco werden georganiseerd?).
Trouble
Man
Als
je de plaat beluistert krijg je al snel het idee dat het leven met Dino Valenti
in het middelpunt het paradijs op aarde moet zijn geweest. Achter de schrijver
van lieftallige hippiesongs als Get Together en Children of the Sun schuilt
echter ook een dwingeland, die volledig aan de eerder geciteerde beschrijving
uit het Air Force rapport voldoet. Het verhaal over zijn telefoontje naar Clive
Davis is daar een goed voorbeeld van. Richie Unterberger besteedt er in het
hoofdstuk over Valenti in zijn boek Urban Spacemen and Wayfaring Strangers
uitgebreid aandacht aan. Zo zijn er diverse sessieartiesten, waaronder bassiste
Carol Kay, die de studio verlieten zonder een noot gespeeld te hebben, alleen
omdat zij de luimen van Valenti niet verdroegen of op het verkeerde moment de
verkeerde opmerking maakten. Er wordt dan ook veelvuldig verwezen naar zijn
telefoontje met Clive Davis als de oorzaak voor het floppen van de LP. Toen de
plaat uiteindelijk klaar was, was hij nauwelijks verkrijgbaar. Clive Davis zou
Bob Johnston alleen ingehuurd hebben om de plaat af te krijgen. Zo voldeed Epic
aan de contractuele verplichtingen jegens Valenti, waarna hij zo snel mogelijk
de laan uit gestuurd werd. Ook de foutieve naamsvermelding op de plaat, Valente
in plaats van Valenti, valt binnen deze samenzweringstheorie. Feit blijft dat
de plaat tot de cd-release in 1998 nauwelijks te vinden was. Met de heruitgave
op Tompkins Square is de oorspronkelijke mono versie weer op vinyl
verkrijgbaar.
Playing
in the Band
Uiteindelijk
levert het soloproject Valenti niets op en is hij weer terug bij af. In 1969
staat hij weer bij een optreden van Quicksilver Messenger Service op het
podium. Maar lang zal de hereniging niet duren. Onrustig als Valenti is, begint
hij samen met Quicksilver gitarist Gary Duncan een nieuw avontuur. Samen
vertrekken ze naar New York om daar een nieuwe band, Outlaws, te beginnen. Hij
verhaal begint een herhaling te worden als ook dit uiteindelijk op niets uitloopt
en Duncan en Valenti zich tijdens een concert van Quicksilver in New York weer
op het podium bij hun oud-collegae vervoegen. Ditmaal blijft het niet bij een
keer. Zowel Duncan als Valenti treden weer tot de gelederen van de Messenger Service
toe en reizen met de band naar Valenti’s favoriete oord, Hawai, om daar een
nieuwe LP op te nemen. Het resultaat, Just for Love, is op een nummer na,
geheel met songs van Valenti gevuld. De meeste schreef hij onder het pseudonym
Jesse Oris Farrow. De grootheidswaanzin is zo ongeveer van de credits op de
binnenkant van de uitklaphoes af te lezen. Valenti is ‘world’s most magical brat, alias The Hammer’, Duncan is ‘world’s
most funky Saint’ en Freiberg is ‘world’s most cuddly devil’. Valenti staat
niet voor niets bovenaan in het lijstje. Uit alles blijkt dat hij met zijn
komst ook het leiderschap van de band heeft opgeëist en dat is aan het
eindresultaat goed te horen. De plaat bevat nog wel een hitje in Valenti’s
Fresh Air, een glad geproduceerd countryrock nummer. Ook de volgende LP, What
about me, bevat voornamelijk materiaal van Valenti. Een deel van de nummers is
afkomstig van de sessies voor Just for Love. Het titelnummer wordt weer een
bescheiden hit, maar het spannende en dynamische van de eerste drie platen is
er af. Quicksilver maakt nog drie platen en er verschijnt nog een verzamelaar,
maar dan houdt het in 1975 definitief op.
Valenti op de binnenhoes van Just for Love
Lost
Recordings
Valenti
verdwijnt, zoals meer iconen uit de sixties scene in San Francisco, in de
obscuriteit. Hij keert zelfs weer terug naar het circusbestaan, maar heeft zijn
gitaar altijd binnen handbereik. Hij treedt nog wel regelmatig op en neemt ook
nog songs op, maar er zal niets meer van hem verschijnen. In 1986 ondergaat hij
een hersenoperatie en op 16 november 1994 komt hij vrij plotseling te
overlijden. Dino’s zoon Joli beheert zijn vaders nalatenschap en vertolkt af en
toe zijn nummers. Het is bij zo’n optreden dat er iemand uit het publiek op hem
afstapt en vertelt een tape te hebben met oude opnames van zijn vader. Niet
lang daarna duikt er nog een tape op. Vanwege veelvuldige verhuizingen en een
reizend bestaan sloeg Valenti veel spullen her en der in San Francisco in
kluisjes en opslagplaatsen. Zelf wist hij op een gegeven moment niet meer waar
wat was opgeslagen en zo raakten onder andere tapes met opnames zoek. Op basis
van de twee gevonden tapes stelde zijn zoon de verzamelaar Get Together: the
Lost Recordings samen die materiaal uit de periode 1964-1970 bevat. Het
materiaal dateert van zijn begintijd in San Francisco tot de officiële
toetreding tot Quicksilver Messenger Service. Het is niet allemaal even sterk,
maar er zitten ook een paar absolute prachtnummers tussen. Voor liefhebbers van
zijn solo LP een must.
Leesvoer
Ben
Fong Torres: ‘Dino Valente’. In: Rolling
Stone, February 1, 1969.
Richie Unterberger: Urban Cowboys and Wayfaring
Strangers: Overlooked Innovators and Eccentric Visionaries of ’60s Rock.
Backbeat Books, 2000.
Luistervoer
Dino Valente: Dino Valente. Tompkins Square, 2013 (TSQ
2929)
Dino Valenti: Get Together … The Lost Recordings.
Missing Vinyl, 2010 (MV 025)
Verschenen
in Platenblad, nr. 199, p. 28-29