zondag 15 april 2012

‘I’m a songwriter, not a singer’. Jim Ford (1941-2007)



Vorig jaar verscheen er eindelijk een vinyl reissue van Jim Ford’s enige LP Harlan County op het Amerikaanse Light In The Attic label. De plaat verscheen oorspronkelijk in 1969 op Sundown, een onderdeel van White Whale Records. In 1997 verscheen er een cd-versie van Harlan County op Edsel records en in 2007 verscheen op het Duitse Bear Family Records een cd-versie van Harlan County, aangevuld met singles en niet eerder uitgebrachte opnames van Jim Ford uit de periode voor en na Harlan County, onder de titel The Sounds of Our Time. Ford was aanvankelijk slechts bekend onder een kleine schare muziekliefhebbers. Niet verwonderlijk aangezien de oorspronkelijke LP maar in een kleine oplage verscheen en pas vanaf 1997 op cd verkrijgbaar was. Desondanks genoten Ford en zijn werk wel aanzien onder medemuzikanten, en niet de minsten. Zo was hij een graag geziene gast op de feestjes van Sly Stone in gezelschap van Bobby Womack, kwam hij ook bij Elvis Presley over de vloer en is Nick Lowe een van zijn grootste fans.

Over Ford was jaren niet meer bekend dan het bovenstaande. In 2005 schreef Barney Hoskins een artikel over hem op basis van interviews met mensen die met hem samen hadden gewerkt. Het artikel moest vooral voorzien in de lacune in Hoskyn’s standaardwerk over country soul in het zuiden van de Verenigde Staten, Say it one Time for the Brokenhearted. Jim Ford komt in het hele boek niet voor, terwijl hij bij uitstek een vertegenwoordiger van het genre is. Ook Hoskyns slaagde er echter niet in Ford op te sporen. Hij leek evenals Sly Stone van de aardbodem verdwenen. In april 2006 slaagde een Zweedse fan, L.P. Anderson, er in Ford op te sporen. Hij won Ford’s vertrouwen en zorgde er voor dat Ford’s werk opnieuw werd uitgebracht op Bear Family Records. Na de al genoemde heruitgave van zijn enige officiële LP volgden twee niet uitgebrachte platen en daarna nog twee cd’s met later opgedoken werk. Het werk van Ford is een mengsel van country en funk, maar ook folk stond op zijn repertoire. Zijn stem en de sfeer van zijn nummers doen nog het meest denken aan Joe South, nog zo’n southerner die niet echt van mensen hield en zich zo goed als teruggetrokken heeft uit de muziekwereld. Daarnaast roept het vergelijkingen op met het vroege werk van Delaney and Bonnie en Tony Joe White. Ook wordt zijn werk vaak vergeleken met dat van Dan Penn en Eddie Hinton, twee andere songwriters die vooral met de interpretaties door anderen van hun werk bekend werden en minder met hun eigen platen. Anderson had een aantal gesprekken met Ford en met de muzikanten die op zijn plaat meespeelden en voor wie hij nummers schreef. Het onderstaande is bij gebrek aan andere informatie dan ook vooral gebaseerd op de bij de cd’s geleverde informatie, het artikel van Barney Hoskyns en een blog van Gijsbert Kamer over Jim Ford.

Working my way to LA
Tot aan het contact met Anderson, leverden de teksten op Harlan County de enige informatie over de jeugd van Jim Ford. In het titelnummer zingt hij over het harde leven in een ‘coal mining town’, het uitzichtloze bestaan aldaar en zijn drang om er zo snel mogelijk weg te zijn.
‘In the black hills of Kentucky I was raised, in a shack on a big bald mountain, born into poverty, bathed in misery, the times I went hungry you couldn’t count’em.
Where the cold winds blow and the crops don’t grow, a man’s tired of living when he’s twenty.
I was digging hard coal at twelve years old, way down in Harlan County’.
Totdat hij een besluit neemt:
‘I put a shirt on my back, and a brown paper sack, a big piece of my momma’s cold cornbread. I hit the road, Jack, forgot to look back, I walked all the way to somewhere’.
Aan Anderson vertelt hij dat de tekst inderdaad zo goed als autobiografisch is. Ford is op 23 augustus 1941 geboren in Painsville, Kentucky, een klein stadje in Johnson County. Harlan vond hij beter klinken en het ligt maar een paar mijl van Painsville. Zoals de tekst van het nummer vertelt had Ford geen gemakkelijke jeugd. Zijn moeder moest voor 8 kinderen zorgen en Jim’s stiefvader werkte in de kolenmijn en verdiende geld bij met ‘bootlegging’.

Een lichtpuntje vormde de familie van Loretta Lyn, die in dezelfde omgeving woonde. Loretta was een paar jaar ouder dan Ford. Jim ging er regelmatig naar toe omdat het gezin Lyn in het bezit was van een radio, zodat er naar muziek geluisterd kon worden. Op zijn elfde ontvluchtte hij het ouderlijk huis om te kijken of het leven bij zijn biologische vader beter was. In de tekst van Harlan County wordt zijn vader vermoord nadat hij vals speelt bij een partijtje poker. In werkelijkheid had hij het gezin in de steek gelaten en was vertrokken naar Cold Water, Michigan waar hij marine-officier was. Maar ook bij zijn vader bood het leven weinig uitzicht op een betere toekomst. ‘One night I “borrowed” money from my dad and put myself on a Greyhound bus heading for New Orleans. That’s the last time I saw my father’, vertelt hij aan Anderson. In New Orleans leidt hij een dakloos bestaan en dompelt zich onder in de muziek. De invloeden laten zich later duidelijk terug horen op Harlan County. Ford lift ‘Jack Kerouac style’ door de Verenigde Staten, om vervolgens zoals meerderen uit zijn generatie voor twee jaar naar Duitsland te vertrekken om zijn militaire dienst te vervullen. Begin jaren zestig keert hij terug naar de VS en besluit een poging te wagen om aan de westkust van de muziek te leven. Doel is San Francisco, maar in Los Angeles blijft Ford steken. Daar ontmoet hij de broers Pat en Lolly Vegas, later bekend geworden met Redbone. De broers spelen in de huisband van het televisieprogramma Shindig en hebben contacten in de lokale muziekscene. Het klikt tussen Ford en de broers Vegas en al snel schrijven ze samen nummers. Een van de eerste resultaten is het nummer Niki Hoeky, dat in 1966 een top 30 hit voor P.J. Proby wordt en in 1967 ook door Aretha Franklin wordt opgenomen voor haar LP Lady Soul. Het nummer brengt Ford onder de aandacht van Bob Keane van Del-Fi records die hem 100 dollar per week en een splinternieuwe Ford Mustang (een toepasselijk cadeau gezien de combinatie van Jim’s achternaam en het label waar de opnames op verschijnen) biedt, als hij voor zijn publishing company gaat schrijven. Ford gaat op het aanbod in en neemt in 1967 voor Keane’s Mustang label twee singles op (Linda Comes Running/Sing With Linda en Ramona (My Darlin’)/She Knows How To Make Me Feel Like A Man) en schrijft voor Viola Wills You’re Out of my Mind. Het zijn poppy nummers die prettig in het gehoor liggen, maar ze leveren Ford geen hit op. In 1968 neemt hij ook twee singles op voor het Flick City label (Hanging from your Lovin’ Tree/Crazy Cajun Cake Walk Band en Look Again/I’m So Thankful). Aangezien hij nog onder contract stond bij Keane’s Mustang label verschijnen beide singles onder de naam Jimmy Forde. Als het Mustang label vervolgens failliet gaat, is Ford weer even ver als toen hij in Los Angeles aankwam, zij het dat hij inmiddels diverse contacten in de muziekwereld heeft.



Harlan County
Een van die contacten, via de Shindig show, is Jimmy O’Neil. Hij introduceert Ford aan Jerry Perenchio. Perenchio zit er financieel goed bij en mag Ford wel. Hij stelt Ford voor de opnames van een LP te financieren. Ford heeft het volledige vertrouwen van zijn financier en krijgt alle vrijheid bij het opnemen van de plaat. Hij boekt de beste studio in L.A., Wally Heider’s en de opnames beginnen. Hoewel er op het uiteindelijke resultaat geen credits staan behalve ‘red wine, white wine and a little sleep’, is inmiddels bekend dat Ford gebruikt maakte van bekende sessiemuzikanten. James Burton, Jim Keltner, Gerry McGee en Dr. John werken naast Pat en Lolly Vegas mee aan de opnames. Gene Page verzorgt de arrangementen van de kopersectie, Rick Pekkonen is engineer en Ford zelf tekent voor de productie. ‘I had a big budget and creatively free hands when I made Harlan County. That’s why it sounds so good’, zo tekent Anderson uit de mond van Ford op. Iedereen die de plaat kent, zal het beamen. Harlan County klinkt ongedwongen en energiek. Ford hanteert diverse stijlen, waarbij zijn typische stem en taalgebruik de gemeenschappelijke factoren tussen de verschillende nummers zijn. Dan weer spatten de funky geluiden van de plaat om vervolgens over te gaan in een heerlijk rustig countryfolk nummer. Naast eigen werk bevat de plaat een aantal covers, waaronder Long Road Ahead van Bonnie Bramlett en Carl Radle, een originele funky swamp versie van Willie Dixon’s Spoonful en de enigszins vreemde eend in de bijt To Make My Life Beautiful van Alex Harvey. De laatste is niet de frontman van de Sensational Alex Harvey Band, maar een Amerikaanse naamgenoot. Harvey heeft er zelf in 1972 nog een kleine hit mee in Nederland. De bij de sessies aanwezige muzikanten zijn het er over eens dat de opnames een groot feest zijn. Het nummer Dr Handy’s Dandy Candy doet vermoeden dat er in de studio nog meer genuttigd werd dan rode en witte wijn om de sfeer op peil te houden. Aangezien het label Sundown bij wie Ford inmiddels onderdak heeft gevonden beperkte middelen heeft om de plaat op de markt te zetten, wordt naar een partner gezocht. Twee geïnteresseerde partijen melden zich: White Whale en Atlantic. Jerry Wexler heeft zich persoonlijk in de studio op de hoogte gesteld van de opnames en laat doorschemeren wel wat in Ford te zien. Sundown heeft echter haast, wacht een aanbod van Atlantic niet af en tekent bij het relatief onbekende White Whale (ook bekend van de Turtles en de enige plaat van de Rockets, die later als Crazy Horse Neil Young begeleiden).
De plaat verschijnt in het najaar van 1969 in een door Ford zelf ontworpen hoes. Hij verpakt een LP in bruin pakpapier en schrijft de hoes vol. Als postzegels gebruikt hij een aantal foto’s van zichzelf. White Whale promoot de plaat nauwelijks. Ford treedt nog wel op in American Bandstand waar hij twee nummers van de plaat speelt, maar het heeft nauwelijks tot geen effect op de verkoop van de plaat. Ford is teleurgesteld in zijn platenmaatschappij en nadat zijn contract ontbonden is, vindt hij al vrij snel onderdak bij Capitol.



The Sounds of Our Time
Ford lijkt de draad weer op te pakken en begint in 1970 in de Capitol studio’s met de opnames van wat zijn tweede LP moet worden. Hij is dan inmiddels Bobby Womack tegen gekomen, met wie hij samen een aantal nummers schrijft die voor de plaat opgenomen worden. Als de opnames afgerond zijn, krijgt Ford echter onenigheid met Capitol waardoor de plaat niet verschijnt en zijn contract ontbonden wordt. Het duurt tot 2009 voor de plaat uiteindelijk door Bear Family Records alsnog wordt uitgebracht. De plaat is ingetogener dan Harlan County en bevat meer blues- en soulachtige nummers. Een van de nummers is het prachtige The Sounds of Our Time, geschreven met Bobby Womack. Een soulballad met Womack duidelijk herkenbaar op de achtergrondvocalen. Ook de originele opname van Harry Hippie, dat Womack in 1972 zelf voor zijn plaat Understanding opneemt, staat op deze plaat. Daarnaast staat er een eerste versie van Big Mouth USA, dat later bij Paramount op single verschijnt, naast een cover van Chain Gang van Sam Cooke. De invloed van Womack is op deze plaat duidelijk te horen, niet alleen muzikaal maar ook in de keuze van een cover van een Sam Cooke nummer. Was Harlan Country toch vooral semi-autobiografisch op de Capitol plaat heeft Ford zijn blik verruimd en heeft hij soms zelfs iets van maatschappijkritische folkie. Zoals in Big Mouth USA, waar Ford zijn visie op het Amerika van die tijd geeft.
‘I was born in Gossip County, in big mouth USA.
Where the hypocrites preach in the streets all week and they all meet in church on Sunday’.
De weigering van Capitol om de plaat uit te brengen en het contract te ontbinden laat Ford niet onaangedaan. Hij verwerkt de teleurstelling door zich over te geven aan alle drugs die hij maar te pakken kan krijgen.

Londen
Om het tij te keren besluit Perenchino om Ford, die inmiddels bij Liberty records heeft getekend, in 1971 naar Londen te sturen om daar nummers voor een nieuwe plaat op te nemen. Hij zal bij de opnames begeleid worden door de band Brinsley Schwarz, waar op dat moment Nick Lowe deel van uit maakt. De samenwerking is onderdeel van een deal tussen Liberty en de manager van Brinsley Schwarz. In ruil voor het begeleiden van Ford, zal Liberty proberen de band in Amerika bekend te maken. Ford arriveert in London in vol country ornaat, compleet met bijbehorende Stetson en cowboy boots. Ter ondersteuning van het beeld dat inmiddels van hem ontstaan is haalt hij, zodra hij bij de manager van Brinsley Schwarz in de auto zit, een grote zak cocaïne tevoorschijn. Ondanks of misschien wel juist door zijn uiterlijk is de band onder de indruk van de charismatische Ford. Al snel blijkt de waardering echter niet wederzijds. De opnames in de Olympic studio’s verlopen moeizaam om niet te zeggen desastreus. De band heeft aan de hand van een vooruitgestuurde demo een aantal nummers ingestudeerd, maar Ford verandert in de studio constant de arrangementen en het ritme van de nummers of kan zich het hele nummer niet meer herinneren. Na vier dagen stuurt hij de band weg en besluit om dan maar in zijn eentje een aantal nummers op te nemen voor hij doorreist naar Mallorca om van daaruit weer naar de Verenigde Staten terug te keren. Achteraf blijkt Ford niet zo ontoerekeningsvatbaar als men bij de opnames dacht. De manager van Brinsley Schwarz ontdekt dat Ford een aantal van de nummers die opgenomen moesten worden al aan verschillende publishing companies heeft verkocht, wat hem in problemen zou hebben gebracht als hij ze voor Liberty opnam. Lowe is echter ontzettend onder de indruk van Ford en zijn muziek. Voor zijn solo LP Jesus of Cool neemt hij in 1979 de Ford compositie 36 Inches High op, een van de nummers die Ford voor het Capitol album opnam.

Big Mouth USA
Eenmaal terug in de Verenigde Staten komt Ford in contact met Sly Stone en maakt hij al snel deel uit van Sly’s vaste entourage in diens huis aan Bel Air Road. Nadat Ford de contacten met Bobby Womack weer heeft aangehaald, introduceert hij hem bij Sly Stone, zoals te lezen in Womack’s autobiografie Midnight Mover. Ford doet niet alleen mee met de dagenlange feesten die daar plaats vinden, maar hij levert volgens eigen zeggen ook een bijdrage aan het Sly and the Family Stone album There’s a Riot Going On. Alhoewel het moeilijk te achterhalen is of Ford daadwerkelijk op de plaat is te horen is, staat hij onmiskenbaar in de collage op de hoes.
In 1973 tekent Ford een contract bij Paramount en duikt de studio weer in. Het enige tastbare dat de sessies opleveren is een promosingle van een nieuwe versie van Big Mouth USA. Meer materiaal in de vorm van een LP volgt er wederom niet. Ford blijkt echter ook hier een volledige LP opgenomen te hebben. In hetzelfde jaar als de Bear Family Records uitgave van het Capitol album, verschijnt daar ook het Paramount album onder de titel Big Mouth USA. Ford klinkt funkier dan op het Capitol album, niet verwonderlijk gezien zijn kennismaking met Sly Stone en diens muziek. De productie is wat gladder maar Ford’s stem zorgt voor de nodige ruwe inbreng. If I Go Country is, in tegenstelling tot wat de titel doet vermoeden, het meest funky nummer op de plaat. Mixed Green, volgens ingewijden het meeste sexy nummer op basis van de ingrediënten van een gemengde salade, klinkt zoals alleen Ford country en funk kan mengen. Big Bouquet of Roses is daarentegen weer puur country. Ford bestrijkt dezelfde afwisselende stijlbreedte als op zijn debuut Harlan County.

Demolition Expert
Met het Paramount album meegeteld heeft Ford inmiddels drie prachtplaten op zijn naam staan waar er slechts een officieel van is uitgebracht. Ford is alle toestanden met platenmaatschappijen beu en besluit zich verder nog uitsluitend toe te leggen op het schrijven van nummers. Zo schrijft hij nummers voor verschillende Motownacts en neemt in 1976 zo goed als alle nummers voor de LP Wings of Love van The Temptations voor zijn rekening. Ook voor Bobby Womack schrijft hij een nummer dat op Womack’s BW goes C&W staat. Veel geld houdt Ford aan zijn songwriting credits niet over. Dat wordt allemaal direct omgezet in cocaïne die vervolgens in zijn neus verdwijnt.
Eind jaren zeventig verdwijnt Ford langzaam uit het zicht. Af en toe duikt hij à la Syd Barrett plotseling op, zoals in 1981 in de studio waar Nick Lowe een LP voor The Blasters aan het produceren is of in datzelfde jaar in de oefenruimte van de Rolling Stones in Malibu. In 1981 en 1982 levert hij nog tekstbijdragen aan nummers van The Poet I en II van Bobby Womack, maar ook deze samenwerking lijkt hierna ten einde. Ford kijkt later nogal negatief terug op de samenwerking met Womack. Hij beticht Womack van het stelen van zijn nummers en het toevoegen van zijn eigen naam bij de credits. ‘Bobby lied and told everyone that the song (Harry Hippie, an) was about his brother but that’s not true. (…). Bobby recorded many of my songs but put himself as co-writer. I reasoned that half the share is better than none at all, but I must say that Bobby Womack sucks’. In zijn autobiografie vermeldt Womack Ford uitsluitend als zijn ‘writing partner’ die hem in contact brengt met Sly Stone. Een aantal jaar later blikt Womack in een interview met Anderson echter met veel plezier terug op de samenwerking met Ford. ‘We’d often sit up laughing all night long’. Maar op een gegeven moment scheiden de wegen van beiden zich. ‘But as the years went by it didn’t become funny anymore. Jim Ford never considered a song finished. He kept rewriting them all the time… I wanted to cut records. (…) He got angry because I went on the road and travelled. Problem was Ford just didn’t want to get into that.’ Gezien de persoonlijkheid van Ford en de problemen die hij met platenmaatschappijen had, lijkt de versie van Womack waarschijnlijker dan die van Ford. Ford heeft nooit getourd en hield er ook niet van, hij zat liever thuis of bij anderen songs te schrijven. ‘First I’m a songwriter,not a singer’, zegt hij tegen Anderson. Zijn cokeverslaving en teleurstelling in de muziekindustrie zorgen er voor dat hij zich voor de buitenwereld afsluit en iedereen wantrouwt. De enige met wie hij al die tijd sporadisch contact heeft is Sly Stone, die in een zelfde situatie verkeert.

Als L.P. Anderson Ford in 2006 opspoort, duurt het dan ook even voor hij diens vertrouwen wint. Ford blijkt inmiddels afgekickt en woont in een trailerpark aan de noordkust in California. Na het eerste bezoek houdt Anderson telefonisch contact met Ford. Bij een volgend bezoek heeft Ford al meer vertrouwen en laat Anderson een doos met tapes zien, waar alle opnames die hij ooit gemaakt heeft en nieuw materiaal op staan. Ford blijkt al die jaren nummers geschreven te hebben en ook opgenomen. Anderson zorgt er voor dat Ford’s eerste LP, aangevuld met singles en onuitgebrachte opnames, opnieuw wordt uitgebracht en maakt plannen voor een tribute concert in Londen in 2008 waar Ford zelf op zal treden. Zo ver komt het echter niet, want op 18 november 2007 overlijdt Ford. Postuum verschijnen bij Bear Family Records naast de onuitgebrachte Capitol en Paramount albums nog twee compilatie cd’s, met daarop zo ongeveer al het materiaal dat Anderson bij Ford in de doos met tapes aantrof. Eerst Point of no Return, met onuitgebracht en later ontdekt werk van Ford. Eind 2011 verschijnt op hetzelfde label nog Demolition Expert, met akoestische demo’s. Het laatste betreft vooral aanzetten tot nummers, maar geeft een mooi overzicht van de veelzijdigheid van Ford. Daarmee is het volledige oeuvre van Ford inmiddels verkrijgbaar en voor het nageslacht bewaard.

André Nuchelmans

Met dank aan L.P. Anderson en Bear Family Records

Bronnen:
Inlays van The Sounds of our Time, Point of no Return en Demolition Expert
Barney Hoskyns: White Soul from the Black Hills: Whatever happened to Jim Ford?. Verschenen in: The Oxford American, Fall 2005.
Gijsbert Kamer: De tragische Jim Ford. Blog, 14 augustus 2010.

Dit is een licht gewijzigde versie van het artikel in Platenblad 186, 10 maart t/m 20 april 2012.

1 opmerking:

  1. Dank voor het verzamelen van de informatie, en het plaatsen van dit stuk. Er is maar weinig over deze man te vinden.

    BeantwoordenVerwijderen