1. The Gun Club – The Las Vegas Story
2. Nick Cave – From Her To Eternity
3. Ini Kamoze – Ini Kamoze
4. Nomads – Temptation Pays Double
5. Claw Boys Claw – Shocking Shades Of
6. Chris D./Divine Horseman – Time Stands Still
7. Echo & The Bunnymen – Ocean Rain
8. The Waterboys – Pagan Place
9. Prince and the Revolution – Purple Rain
10. Dio – The Last In Line
Een heerlijk muziekjaar, 1984, zo bleek de afgelopen weken
bij het draaien van een deel van de platen uit dat jaar. Sommige kan ik niet
meer aanhoren, zoals U2 en de Simple Minds, maar er bleek opvallend veel
gemaakt te zijn, waarvan de houdbaarheidsdatum nog lang niet gepasseerd is. Ook
van eigen bodem werd er het nodige in het zwarte vinyl geperst dat de moeite
waard was, zoals de eerste officiële uitgave van Blue Murder en de pretpunk van
Outrageous. Hier torent de eerste van Claw Claw Boys toch duidelijk bovenuit.
Het was nog niet zo makkelijk om er tien uit te kiezen, en dan niet, zoals
vorig jaar, vanuit het idee dat het niet meevalt tien platen die hun geheel de
moeite van het luisteren waard zijn te kiezen, maar vanuit de luxe dat er
teveel goede platen zijn. Uiteindelijk vielen The Dream Syndicate met Medicine
Show, Dreamtime van The Cult, Explosions in the Glass Palace van Rain Parade en
Brilliant Trees van David Sylvian toch buiten de lijst.
Vooral de beste plaat was geen makkelijke keuze. De strijd
ging tussen Nick Cave en The Gun Club, waarbij de laatste uiteindelijk de
eerste plaats opeiste. Wat een heerlijke grotestadsmuziek, waarbij Jeffrey Lee
Pierce bijna alle gitaarsolo’s voor zijn rekening nam en Kid Congo Powers de
gruizige achtergrond verzorgde. Cave’s solodebuut, bijgestaan door The Bad
Seeds, doet hier nauwelijks voor onder en bevat eveneens alleen maar
uitschieters. De doorslag gaf uiteindelijk dat er van hem nog meer in het verschiet ligt en The Gun
Club met The Las Vegas Story haar meesterwerk aflevert.
Ini Kamoze maakte vooral dankzij de ritmetandem Sly en
Robbie een van de beste reggaeplaten. Een plaat zonder poespas die je niet meer
loslaat. Temptation Pays Double is de tweede MiniLP van The Nomads. Was de
voorganger al wonderschoon, op de tweede lijkt alles op zijn plaats te vallen
en dat is een duidelijke stap voorwaarts. Geslaagde covers van Alex Chilton en The
Kinks sluiten naadloos aan bij het eigen werk, zoals de instrumentale opener
Rat Fink A Boo-Boo en Where The Wolf Bane Blooms. Live kwam het niet helemaal
uit de verf, maar gelukkig lukte het in de studio wel.
Chris D. was vooral bekend als producer van eerder werk van
The Gun Club, Green on Red en The Dream Syndicate, waarvan diverse leden aan
Time Stands Still meewerkten. Vooral de samenzang van Chris D. met Julie
Christensen op een aantal nummers is fraai. De vierde LP van Echo & the
Bunnymen is wat mij betreft het beste wat de groep maakte. Orkestrale
arrangementen gaan prachtig samen met de schurende gitaar van Will Sergeant en
de plaat roept regelmatig associaties op met het solowerk van Syd Barrett. De
tweede van The Waterboys laat een stijgende lijn zien in vergelijking met het
debuut uit 1983. Uitschieters zijn The Thrill Is Gone, Red Army Blues en het
titelnummer.
Prince wist op het laatste moment toch nog een plek in de
top 10 te veroveren met een plaat waar vooral zijn fabuleuze gitaarwerk in de
schijnwerpers staat. Dio sluit gepast de rij met zijn The Last In Line. Ronnie James maakte het zichzelf niet
makkelijk. Het titelnummer is zo briljant dat het niet anders kan of de rest
valt daarbij in het niet, terwijl het uiteindelijk absoluut geen slechte
nummers zijn. Daarmee blijft hij zijn oude werkgever Ritchie Blackmore, die dat
jaar met een reünie van Mark II van Deep Purple de gloriedagen weer even deed
herleven met Perfect Strangers, toch
mooi voor.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten